Rekest number 2002/AR/778

Date
Instance
APP BE
Trademark
HOLIDAY CHEQUE
Application number
Applicant
AIRTOP INTERNATIONAL N.V.
Text
Arrestnummer: 2002/AR/778
 
AIRTOP INTERNATIONAL N.V. tegen BENELUX-MERKENBUREAU
 
Uitspraak: 24 augustus 2004                          
A.R. nr. 2002/AR/778
 
ARREST
 
Het Hof van Beroep te BRUSSEL, achtste kamer,
 
na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit:
 
Rep. Nr. 2004/5197, No. 2269
A.R. nr. 2002/AR/778
 
inzake van
 
AIRTOP INTERNATIONAL N.V.,
met maatschappelijke zetel te 3920 LOMMEL, Maatheide 84,
appellante,
vertegenwoordigd door Mr. VERACHTERT Patrick,
advocaat te 3900 OVERPELT, Oude Markt 18;
 
tegen
 
BENELUX MERKEN-BUREAU,
Dienst gemeenschappelijk aan de Beneluxlanden, opgericht krachtens het Benelux Verdrag inzake warenmerken, met rechtspersoonlijkheid,
met maatschappelijke zetel te Borderwijklaan 15, NL-2509 LK DEN HAAG,
geïntimeerde,
vertegenwoordigd door Mr. DE GRYSE Ludovic, advocaat te 1060 BRUSSEL, Henri Wafelaertsstraat 47-51;
 
Eindarrest
(verwerping)
                       
Over de rechtspleging
 
1.         Met de inleidende akte wordt het hof geadieerd met toepassing van artikel 6 ter van de Eenvormige Benelux Merkenwet betreffende een beslissing tot weigering van een inschrijving van een depot waarvan op 08 februari 2002 kennis werd gegeven door het Benelux Merkenbureau.
 
2.         Het verzoekschrift werd op 03 april 2002 binnen de wettelijke termijn en formeel regelmatig neergelegd op de griffie van het hof.
 
3.         De raadslieden van de partijen werden gehoord op de terechtzitting van 1 maart 2004.
 
De feiten en het voorwerp van de vordering.
 
4.         Eiseres heeft op 1 augustus 2000 het woordteken 'Holiday Cheque' voor inschrijving van een merkdepot aangeboden bij het Benelux Merkenbureau, verder afgekort als BMB, en aan het verlangde depot werd het registernummer 970275 toegekend.
 
Het depot viseert diensten uit klasse 36, die “verzekeringen en financiën” betreft en met name“
(-) diensten met betrekking tot financiële of monetaire zaken,
(-) diensten van beheerders van onroerende goederen en
(-) diensten met betrekking tot verzekeringen”.
Uitgifte van reischeques wordt hierbij vermeld (eerste streepje, f).
 
5.         Het BMB, heeft op 03 april 2001 aan eiseres meegedeeld dat de inschrijving van het teken voorlopig werd geweigerd.
 
Als reden hiervoor wordt vermeld:
"het teken HOLIDAY CHEQUE is samengesteld uit de soortnamen holiday (Engels voor vakantie) en cheque en mist ieder onderscheidend vermogen voor de in de klasse 36 genoemde diensten met betrekking tot cheques inzake vakanties (…) "
Bij brief van 24 september 2001 heeft de advocaat van eiseres bezwaar gemaakt tegen de weigering en onder meer uiteengezet waarom het gedeponeerde teken volgens zijn cliënte wel onderscheidend vermogen bezit.
 
Het BMB liet bij brief van 12 november 2001 weten dat bij gemis aan volmacht vanwege eiseres, het bezwaar niet in aanmerking genomen kon worden en dat inmiddels de tijd om bezwaren te formuleren was verstreken.
Bij brief van 08 februari 2002 heeft het BMB dan zijn definitieve weigering tot inschrijving van het depot meegedeeld.
 
6.         Voor het hof voert eiseres tegen de weigeringsbeslissing volgende bezwaren aan:
 
- de “holiday cheque” is een waardebon en geen “cheque” in de bancaire zin van het woord en zodoende houdt het teken ook geen beschrijving in van de soort;
- indien er een beschrijvend karakter is, dient dit te worden nagegaan voor het teken in zijn geheel en niet enkel voor de samenstellende delen ervan;
- er is onderscheidend vermogen nu het teken door het relevante in aanmerking te nemen publiek niet per se als beschrijvend wordt opgevat;
 
Zij vordert zodoende om het BMB te bevelen over te gaan tot de inschrijving van haar depot voor de klasse 36.
 
7.         Het BMB stelt dat het krachtens artikel 3, lid 1 , c) van de Harmonisatierichtlijn de inschrijving van een uit woorden samengesteld teken moet weigeren indien er geen merkbaar verschil bestaat tussen de formulering van de gebruikte woordcombinatie en de formulering in het normale taalgebruik door het in aanmerking komende publiek, én er voor dat publiek een voldoende rechtstreeks en concreet verband bestaat tussen het teken en de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd.
Het is van oordeel dat die omstandigheden voorhanden zijn.
 
Het handhaaft zodoende zijn standpunt inzake het gemis aan onderscheidend vermogen en besluit dat de vordering moet worden verworpen.
 
Beoordeling.
 
8.         Eiseres heeft op 01 augustus 2000 het woordteken “Holiday Cheque” gedeponeerd -depot gekend onder het nummer 970275- met het oog op de inschrijving ervan als merk voor diensten uit de klasse 36.
Ze preciseerde de geviseerde dienst als volgt: "uitgifte van reischeque, m.n. holiday cheque ".
 
9.         De voorlopige weigering dd. 3 april 2001 wordt door het BMB gesteund op de eerste grond die hiertoe krachtens artikel 6 bis Benelux Merkenwet -verder geciteerd als BMW- kan worden aangevoerd: het gemis aan ieder onderscheidend vermogen in de zin van artikel 6 quinquies B, onder 2, van het Verdrag van Parijs.
 
Dit gemis, voor de in klasse 36 genoemde diensten met betrekking tot cheques inzake vakanties, wordt afgeleid uit het feit dat het gedeponeerde teken is samengesteld uit de soortnamen holiday (Engelse term voor vakantie) en cheque.
 
10.       De advocaat van eiseres heeft tegen het bezwaar van het BMB wel verweer geformuleerd binnen de wettelijke termijn van zes maanden, maar het kon niet in aanmerking genomen worden aangezien het bewijs van de nodige volmacht hiertoe ontbrak.
 
In zijn definitieve weigering tot inschrijving van 08 februari 2002 deelt het BMB mee dat de bezwaren tegen de inschrijving niet binnen de gestelde termijn werden opgeheven.
 
11.       De weigeringsgrond bedoeld in artikel 6 bis onder 1. a, BMW- onder verwijzing naar het Verdrag van Parijs-, die de afwezigheid van ieder onderscheidend vermogen betreft, staat op zich maar stemt overeen met deze ingesteld in artikel 3, 1. a) van de richtlijn Raad EG van 21 december 1988 betreffende de harmonisatie van het merkenrecht van de Lidstaten.
 
Hij dient derhalve begrepen te worden in de betekenis die er in het gemeenschapsrecht werd aan gegeven.
 
12.       Het begrip 'onderscheidend vermogen' moet luidens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EG aldus worden begrepen dat een merk zich ertoe behoort te lenen dat de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming worden geïdentificeerd en ze er door van deze van andere ondernemingen worden onderscheiden (H.v.J. EG 4 mei 1999, inzake Windsurfing Chiemsee, C108/97 en C-109/97, no. 49; H.v.J. EG 20 juni 1999, inzake Lloyd Shuhfabrik Meyer, C-342/97, r. o. 22).
 
13.       Het teken waarvoor merkbescherming wordt gevraagd moet bij het onderzoek naar het onderscheidend vermogen worden beschouwd zoals het wordt gedeponeerd en in functie van de waren en diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd.
 
Dit impliceert dat het als zodanig in zijn geheel moet worden beoordeeld, ongeacht de eventuele samenstellende onderdelen die er kunnen worden in herkend.
 
Het hof heeft navolgend de betwisting enkel te onderzoeken zoals de zaak voor het BMB ter beoordeling stond.
 
14.            Beschrijvende tekens of aanduidingen die niet voor inschrijving als merk in aanmerking komen zijn slechts die welke in het normale gebruik vanuit het oogpunt van de consument kunnen dienen ter aanduiding, hetzij rechtstreeks, hetzij door vermelding van een van de essentiële eigenschappen ervan, van een waar of dienst als die waarvoor de inschrijving is aangevraagd.
 
De inschrijving van een merk dat zulke tekens of aanduidingen bevat, kan slechts worden geweigerd op voorwaarde dat het geen andere tekens of aanduidingen bevat en dat bovendien de zuiver beschrijvende tekens en aanduidingen waaruit het bestaat, niet worden gepresenteerd of geschikt op een wijze die het geheel onderscheidt van de gebruikelijke wijzen van aanduiding van de betrokken waren of diensten of van de essentiële eigenschappen ervan (HvJ EG, arrest van 20 september 2001, inzake Procter & Gamble, gecit., no. 39).
 
15.       In het voorliggende geval heeft eiseres de twee woorden 'holiday' en'cheque' in volgorde tot een samengesteld woordteken gevormd.
 
Het Engelse woord `holiday' kan in de context van de diensten waarvoor het teken werd gedeponeerd slechts op één wijze worden begrepen: “vakantie” (of een vrije dag) en de soortnaam “cheque” wordt in verschillende talen aangewend om te duiden op een waardepapier dat ter betaling wordt gebruikt.
 
De aparte onderdelen van het gedeponeerde teken hebben ieder op zich een beschrijvende inhoud en in hun samenstelling is die niet anders: een cheque om te gebruiken tijdens vakantie, of een reischeque.
De presentatie van de samenstelling wijkt in geen enkel opzicht af van de gangbare wijze van aanduiding van de diensten en ze verleent geen extra element waardoor het geheel zich hiervan kan onderscheiden (cfr. HvJ EG, arrest van 19 september 2002 inzake Companyline, no. 21 en 23).
 
16.       De consument tot wie het teken gericht wordt kan dit dan ook alleen maar éénduidig, in rechtstreeks en concreet verband tot de diensten, ervaren in de vermelde beschrijvende inhoud uit het gewone taalgebruik.
 
17.       Die conclusie wordt bevestigd door de vaststelling dat met het verlenen van bescherming de concurrenten van eiseres onrechtmatig zouden gehinderd worden.
 
Ze zouden de diensten die door eiseres worden geviseerd nauwelijks kunnen benoemen zonder risico op merkinbreuk.
 
18.            Verweerder heeft het teken dan ook terecht onderscheidende kracht ontzegd.
 
De vordering is ongegrond.
 
OM DEZE REDENEN:
 
HET HOF,
 
In acht genomen artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken,
 
Rechtsprekend na tegenspraak,
 
Ontvangt de vordering maar verwerpt ze.
 
Veroordeelt eiseres tot betaling van de gedingkosten, begroot op 699,14 euro (£ 186 + E 57,02 + E 456,12) voor haarzelf en op 456,12 euro voor verweerder.
 
Aldus gevonnist en uitgesproken ter buitengewone openbare terechtzitting van de burgerlijke achtste kamer van het hof van beroep te Brussel, op waar aanwezig waren en zitting hielden 24 augustus 2004
 
P. BLONDEEL, Voorzitter
S. RAES, Raadsheer
B. LYBEER, Raadsheer
K. BATSELIER, E.a. adjunct-griffier.
 
* * * * *

Get 75% of your application fees reimbursed! Read how here.

Read more