Rekestnummer C.00.0472.N

Datum
Instantie
BGH (concl. A-G)
Merk
LANGS VLAAMSE WEGEN
Depotnummer
Deposant
Vlaamse Toeristenbond Vlaamse Automobilistenbond VZW (VTB-VAB)
Tekst

HOF VAN CASSATIE van België

arrest

Nr. C.00.0472.N

BENELUX-MERKENBUREAU, Dienst gemeenschappelijk aan de Beneluxlanden, opgericht krachtens het Benelux-Verdrag inzake warenmerken, met rechtspersoonlijkheid, met zetel in Nederland, 's-Gravenhage, Bordewijklaan 15, 

eiser, 

vertegenwoordigd door mr. Ludovic De Gryse, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1060 Sint-Gillis, Henri Wafelaertsstraat 47-51, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan,

TEGEN :

VLAAMSE TOERISTENBOND, vereniging zonder winstoogmerk, met maatschappelijke zetel te 2000 Antwerpen, Sint-Jacobsmarkt 45-47, 

verweerster.

* * *

I. Bestreden beslissing 

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 16 mei 2000 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel. 

II. Rechtspleging voor het Hof 

Voorzitter Ivan Verougstraete heeft verslag uitgebracht Advocaat- generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd. 

III. Feiten 

Uit het arrest en uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijken volgende feiten : 

Verweerster heeft op 13 maart 1997 een woordteken voor inschrijving aangeboden op het Benelux-Merkenbureau (hierna : BMB) voor de klassen 16, 39 en 41. Het gaat om de woordcombinatie "Langs Vlaamse Wegen"

Het BMB heeft de inschrijving geweigerd omdat het teken louter beschrijvend is en omdat er geen bewijs is van inburgering als merk (betekening 20 maart 1998).

Verweerster heeft tegen die weigering haar verzoekschrift neergelegd binnen de termijn van twee maanden, en heeft onder meer betwist dat het teken louter beschrijvend is en heeft subsidiair voorgehouden dat het al ingeburgerd is. 

IV. Middel

Eiser voert in haar verzoekschrift een middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen 

- artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet; 

- de artikelen 774, lid 1, 807, 1042, 1068, 1138, 2°, en 1138, 4°, Gerechtelijk Wetboek; 

- de artikelen 1, 6bis, meer bepaald 6bis. 1.a en 6bis.2, 6ter en 39 van de eenvormige Beneluxwet op de merken (als bijlage gevoegd bij het Beneluxverdrag van 19 maart 1962 op de warenmerken, goedgekeurd bij wet van 30 juni 1969); zoals laatst gewijzigd bij Protocol van 2 december 1992 houdend wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de merken, goedgekeurd bij wet van 11 mei 1995, de artikelen 6bis ter en 6ter zoals ingevoegd bij artikel I, F van dit Protocol, artikel 39 van genoemde Beneluxwet, toegevoegd door het Protocol van 10. november 1983, houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de warenmerken, goedgekeurd bij wet van 8 augustus 1986; 

- de artikelen 10 (ex-artikel 5) en 249 (ex-art. 189) van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, goedgekeurd bij wet van 2 december 1957, zoals gewijzigd door het Verdrag tot oprichting van de Europese Unie, ondertekend te Maastricht op 7 februari 1992, goedgekeurd bij wet van 26 november 1992 en laatst door het Verdrag van Amsterdam van 2 oktober 1997, goedgekeurd bij wet van 10 augustus 1998 ; 

- artikel 3.1c. van de Eerste Richtlijn nr. 89/104 EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lid-Staten ; 

- het algemeen rechtsbeginsel van de noodzakelijke eerbiediging van het recht van verdediging alsook het beschikkingsbeginsel (het beginsel van de autonomie der procespartijen). 

Aangevochten beslissingen 

Het bestreden arrest "ontvangt" de vordering en acht ze "deels gegrond" ; het legt aan de Benelux Merkenbureau (eiser) op "om het depot nr. 889719 in te schrijven voor de waren en diensten van de klassen 16 en 41, maar met uitsluiting van : reisbrochures, atlassen, landkaarten, wegenkaarten, ontspanning, rij-instructie, sportonderricht, bevorderen en organiseren van culturele, opvoedende, sportieve en ontspannende activiteiten en ontwikkeling, diensten van vakantiekampen, culturele informatie ". 

Het arrest steunt deze "uitsluiting" op het "beschrijvend karakter" van de woordcombinatie "Langs Vlaamse Wegen" terwijl dergelijk "beschrijvend aspect" door het arrest niet voorhanden wordt geacht bij andere waren en diensten (zoals bv. in klasse 16 : boeken, tijdschriften, dagbladen, leermiddelen en onderwijsmateriaal ; in klasse 41 : organisatie van opleidingen, cursussen en seminaria, publiceren, verdelen en uitlenen van boeken en tijdschriften, uitgeverijdiensten, taalonderwijs) (arrest, p. 8 nr. 13). 

Het bestreden arrest acht de weigering van inschrijving van de woordcombinatie "Langs Vlaamse Wegen" met betrekking tot de waren en diensten uit de klasse 39 gegrond omdat ze "voor het in aanmerking komend publiek ongetwijfeld kan worden geschouwd als informatie over de hoedanigheid of bestemming van de waren en diensten uit deze klasse" (arrest p. 7, nr. 11) ; het wijst de vordering op dit punt af. 

Het bestreden arrest oordeelt ambtshalve voor welke waren en diensten de gedeponeerde woordcombinatie als merk kan worden ingeschreven, op grond van de overweging "dat bij de preventieve toetsing van het depot, dit niet enkel moet worden beschouwd voor de aangegeven klassen in hun geheel, maar voor ieder van de daarin opgesomde waren of diensten; dat in artikel 6bis 2 immers wordt gesteld dat de weigering om in te schrijven kan worden beperkt tot één of meer waren waarvoor het merk is bestemd; (...) voor het depot van de klassen 16 en 41 derhalve inschrijving enkel behoort te worden geweigerd wegens het beschrijvend karakter ervan voor de hierna geciteerde waren en diensten" (arrest p. 8, nr. 14). 

Grieven 

1. Eerste onderdeel 

Eiser liet in zijn beroepsconclusie (p.21 en 22) gelden dat "nu de deposanten zoals in onderhavig geval zich bij het depot beperken tot een algemene aanduiding van "klassen" van meer dan veertig in het algemeen aangeduide waren en diensten waarvoor het merk wordt gedeponeerd, men niet van het BMB kan verwachten dat het "waar per waar" of "dienst per dienst" nagaat of het merk voldoende "onderscheidend" zou kunnen zijn ; het BMB (eiser) slechts in het algemeen, dit is rekening houdend met de opgegeven klassen van waren en diensten en met de aard van de activiteiten van de deposant, kan oordelen of er “hic et nunc", dit is op het ogenblik waarop het Bureau moet beslissen op grond van de op dat ogenblik aan het Bureau overgelegde stukken, een weigeringsgrond moet ingeroepen worden. Het BMB oordeelde in voorliggend geval dat dit het geval was nu het "teken " als louter beschrijvend van de hoedanigheid en de bestemming van de betrokken waren en diensten meer bepaald met betrekking tot wandel- en fietsevenementen "Langs Vlaamse Wegen", voorkwam ; het desgevallend aan de deposant toekwam om aan te tonen waarom voor bepaalde waren of diensten toch voldaan zou zijn aan de wettelijke grondvoorwaarden, namelijk in casu waarom de litigieuze woorden van een specifieke waar of dienst dermate "individualiserend" en "onderscheidend" zouden kunnen worden geacht; (verweerster) dit echter voor het BMB nooit heeft laten gelden -en dit ook niet kon laten gelden- doch de door haar zelf meegedeelde elementen precies de terechte opvatting van de BMB bevestigen dat de litigieuze woorden inderdaad door het in aanmerking komende publiek niet anders zullen opgevat worden dan als beschrijvend voor wandel- en fietsevenementen "Langs Vlaamse Wegen" ; "de laattijdige ovenweging die (verweerster) thans (...) wijdt aan bepaalde 'klassen' of bepaalde waren/diensten van deze ‘klassen' niet dienend is en niets afdoet aan het louter beschrijvend karakter van de ingeroepen woorden ". 

Het bestreden arrest dat oordeelt dat voor bepaalde waren en diensten, aangeduid door het appèlgerecht zelf, de gedeponeerde woordcombinatie dient te worden ingeschreven, houdt geen. antwoord in op het bovenvermeld in de conclusie van eiser ingeroepen middel (beroepsconclusie p.21-22) dat, nu verweerster naliet aan te tonen waarom voor bepaalde waren of diensten het door haar gedeponeerde teken toch blijk gaf van het vereiste onderscheidend vermogen waarvan het ontbreken in het algemeen door eiser was vastgesteld, er geen reden was om thans aan te nemen dat voor bepaalde waren/diensten de gedeponeerde woordcombinatie toch diende ingeschreven te worden. Het bestreden arrest is bij gebrek aan antwoord op dit middel uit eisers conclusie, niet regelmatig gemotiveerd, houdt derhalve schending in van artikel 149 van de Grondwet. 

2. Tweede onderdeel 

Verweerster heeft tijdens de behandeling voor het Benelux- Merkenbureau, zoals vastgesteld in het bestreden arrest (p.9, nr. 18), "niet (...) te kennen gegeven dat ze bereid was om vrede te nemen met een beperkte gedeeltelijke inschrijving" zodat eiser -het BMB- "niet euvel kan worden aangeduid dat ze (sic) hiertoe niet is overgegaan". Verweerster vorderde in haar beroepsconclusie (p.11) "in ondergeschikte orde " alleen "de inschrijving te bevelen van het (...) gedeponeerde merk "Langs Vlaamse Wegen" voor het door het hof te bepalen waren en diensten ". Verweerster beperkte zich voor het. hof van beroep tot het -in ondergeschikte orde- vragen van een gedeeltelijke inschrijving zonder enige aanduiding van de specifieke waren of diensten waarvoor de inschrijving zou verantwoord zijn, a fortiori zonder enige aanduiding van redenen waarom voor bepaalde waren of diensten uit de bij het depot opgegeven klassen 16, 39 en 41, de woordcombinatie niet zou vallen onder de door eiser aangehouden weigeringsgrond, namelijk gebrek aan elk onderscheidend vermogen omdat het teken Langs Vlaamse Wegen "uitsluitend beschrijvend is voor de bestemming en de hoedanigheid langs Vlaamse wegen van de betrokken waren en diensten ". 

Het Hof van Beroep te Brussel oordeelt krachtens de bijzondere bevoegdheid die onder andere dit hof werd toegekend door de Beneluxwetgever -artikel 6ter BMW ingevoegd bij artikel I, F, van het Protocol van 2 december 1992- over de beslissing van het Benelux Merkenbureau (BMB) waarbij de inschrijving van een depot werd geweigerd en beveelt desgevallend dit bureau tot inschrijving over te gaan. Dit oordeel en dit eventueel bevel zijn beperkt tot het depot zoals voorgelegd aan en beoordeeld door het BMB ; desgevallend voor het BMB kan een discussie met de deposant gevoerd worden binnen de specifieke door artikel 6bis BMW bepaalde procedure die, overeenkomstig artikel 6bis 2 BMW zelfs kan leiden tot een of meer van de bij het depot vermelde waren of diensten beperkte weigering tot inschrijving. 

Het hof van beroep kan echter niets anders doen dan oordelen of de weigeringsbeslissing -zoals getroffen door het BMB- terecht was en zo het deze vraag ontkennend beantwoordt, de inschrijving van het depot voor de waren en diensten die door het BMB in aanmerking werden genomen, op te leggen. Wanneer het BMB geen gedeeltelijke weigering heeft uitgesproken, komt het aan het hof van beroep oordelend krachtens artikel 6ter BMW niet toe over te gaan tot een beperking van de weigering en de inschrijving te bevelen voor bepaalde waren en/of diensten. Dergelijke houding houdt een miskenning en negatie in van de essentiële onderzoeksfase voor het BMB, zoals uitgebreid geregeld in artikel 6bis BMW. 

Hieruit volgt dat het hof van beroep door in het bestreden arrest zelf over te gaan tot een bevel van gedeeltelijke inschrijving voor bepaalde waren en diensten "met uitsluiting" van andere, terwijl de beslissing van het BMB geen dergelijke beperking inhield, hetgeen het BMB overigens, volgens het arrest zelf (punt 18) "niet euvel kan worden geduid", zijn bevoegdheid zoals die volgt uit artikel 6ter BMW, regel die de openbare orde raakt., alsook de bevoegdheid van het BMB (artikel 6bis BMW in het bijzonder artikel 6bis 2 BMW dat aan het BMB de bevoegdheid toekent de weigering de beperken tot bepaalde waren/diensten) miskent, derhalve deze wetsbepalingen alsook artikel 39 BMW krachtens hetwelk voornoemde bepalingen ook van toepassing zijn op 39 BMW krachtens hetwelk voornoemde bepalingen ook van toepassing zijn op impliciet zou geoordeeld hebben de bekritiseerde "bevoegdheid" te kunnen steunen op de regels inzake de devolutieve kracht van het "hoger beroep" in de zin van artikel 1068 van het Gerechtelijk Wetboek of op deze inzake de mogelijke uitbreiding of wijziging van de eis (de artikelen 807 en 1042 van het Gerechtelijk Wetboek), het bestreden arrest deze regels eveneens schendt daar zij niet van toepassing zijn op de "sui generis" regeling van de artikelen 6bis en 6ter BMW. 

3. Derde onderdeel 

Nu geen van de partijen liet gelden waarom voor specifieke waren of diensten van de klassen 16 en 41 voldaan zou zijn aan de vereiste grondvoorwaarde van onderscheidend vermogen, het appèlgerecht niet toekwam ambtshalve een onderscheid te maken tussen de verschillende waren/diensten waarop het gedeponeerd teken betrekking had en zelf de lijst op te stellen van de waren/diensten waarvoor het gedeponeerde teken (niet) kon ingeschreven worden. 

Het arrest heeft door ambtshalve over te gaan tot een analyse van de verschillende waren en diensten, vermeld in de klassen 16 en 41 en op grond van deze analyse een differentiatie door te voeren zonder de partijen -meer in het bijzonder eiser- in de gelegenheid te stellen met betrekking tot dergelijk doorgevoerd onderscheid tussen de betrokken waren en diensten hun middelen te laten kennen, minstens op flagrante wijze zijn rechten van verdediging geschonden (schending van het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging). Het arrest heeft, doordat het niet, conform de door artikel 774, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek geboden mogelijkheid, de debatten op dit punt heeft heropend om partijen toe te laten hun middelen te laten kennen met betrekking tot een voorgenomen onderscheid van behandeling naargelang de specifieke waren/diensten, deze wetsbepaling eveneens geschonden. Het arrest heeft tevens door in deze omstandigheden met betrekking tot ambtshalve vastgestelde specifieke waren/diensten te oordelen dat zij al dan niet voor inschrijving van een desbetreffend depot in aanmerking kwamen zonder dat partijen hierover hadden geconcludeerd, het beschikkingsbeginsel of het beginsel van de autonomie der procespartijen geschonden. Het arrest houdt ook schending in van artikel 1138, 20, van het Gerechtelijk Wetboek dat dit beginsel bekrachtigt, daar krachtens dit beginsel en deze wetsbepaling, de rechter in burgerlijke zaken niet ambtshalve iets kan toekennen dat niet werd gevorderd en in voorliggend geval door partijen niet was gesteld dat en waarom specifieke waren/diensten al dan niet voor de inschrijving van het depot van het litigieuze teken in aanmerking kwamen.

4. Vierde onderdeel 

De toetsing van de ter inschrijving voorgelegde depots aan de grondvereisten van inschrijving, zoals geregeld in de artikelen 6bis en 6ter van de eenvormige Beneluxwet op de merken zoals laatst gewijzigd bij Protocol van 2 december 1992, betekent niet dat het Benelux Merkenbureau (artikel 6 bis) of het hof van beroep (artikel 6ter), zou mogen of moeten nagaan of het gedeponeerd teken voor inschrijving in aanmerking komt voor elk van de bij het depot opgegeven waren of diensten zonder dat de deposant voor specifieke waren of diensten hiertoe een bijzondere argumentatie laat gelden en meer bepaald aanduidt waarom voor specifieke waren of diensten de door het BMB algemene ingeroepen weigeringsgrond niet zou gelden. De door artikel 6bis, 2, tweede zin, BMW bepaalde mogelijkheid voor het BMB om de weigering tot inschrijving te beperken tot "een of meer van de waren waarvoor het merk bestemd is" houdt niet in dat het BMB of het appèlgerecht zou kunnen of moeten overgaan tot dergelijke beperking wanneer de deposant op geen enkele wijze heeft aangevoerd waarom voor specifieke waren of diensten dergelijke beperking van de algemene weigering tot inschrijving gerechtvaardigd zou zijn. 

Het bestreden arrest in zover het aanneemt dat het BMB en het appèlgerecht, bij het uitoefenen van de "preventieve toetsing van het depot" respectievelijk de controle op deze preventieve toetsing, elk van de waren of diensten van de bij het depot aangegeven klassen in de toetsing afzonderlijk zouden moeten betrekken en desgevallend de weigering van inschrijving zouden moeten beperken tot bepaalde waren/diensten ook indien de deposant nalaat aan te tonen waarom dergelijke beperking voor bepaalde waren/diensten verantwoord, is en in zoverre het dienvolgens ambtshalve bepaalde waren en diensten van de weigering tot inschrijving uitsluit, houdt schending in van de artikelen 6bis en 6ter BMW (zoals gewijzigd door het Protocol van 2 december 1992) en van 39 BMW (houdend overeenkomstige toepassing op tekens ter onderscheiding van diensten) ; het arrest in zover het vooropstelt (p.8, nr. 14, lid 2) dat bij de preventieve toetsing van het depot, dit niet enkel moet beschouwd worden voor de aangegeven klassen in hun geheel, maar voor ieder van de daarin opgesomde waren/diensten, en daarbij bedoeld. dat het BMB in elk geval, om het even de houding van de deposant, voor elk van de waren en diensten waarvoor het teken gedeponeerd is, moet aantonen waarom het naar zijn oordeel voor inschrijving moet geweigerd worden, schendt bovenvermelde twee bepalingen -alsook artikel 39 BMW- uit de Benelux- Merkenwet omwille van de boven aangeduide redenen en is overigens strijdig met de overweging in het arrest (p.9 nr. 18) dat nu de deposant (verweerster) tijdens de behandeling voor het BMB niet heeft te kennen gegeven dat ze bereid was om vrede te nemen met een beperkte gedeeltelijke inschrijving, het eiser (BMB "niet euvel kan worden geduid dat zij hiertoe niet is overgegaan ". Deze. tegenstrijdigheid, afgezien van de bovenvermelde aangeklaagde onwettigheid, tast eveneens de regelmatigheid van de motivering aan (schending van artikel 149 van de Grondwet). 

5. Vijfde onderdeel 

Het bestreden arrest oordeelt, bij het ambtshalve beoordelen van de bij het depot opgesomde waren van klassen 16 en diensten van klasse 41 dat "voor sommige van die waren en diensten (...) ", "het beschrijvend aspect (...) niet in de woordcombinatie voorhanden is" (punt 13 van het arrest) ; het -arrest beperkt zich echter tot het citeren van bepaalde waren en diensten ("(zoals bijvoorbeeld in artikel 16: boeken, tijdschriften, dagbladen, leermiddelen en onderwijsmateriaal; in 41: organisatie van opleidingen, cursussen, en seminaria, publiceren, uitgeven, verdelen en uitlenen van boeken en tijdschriften, uitgeverij-diensten, taalonderwijs") ; het arrest legt nochtans de inschrijving ook op voor de hiernagenoemde waren en diensten die door verweerster in het formulier van depot nr. 889719 waarnaar het arrest verwijst, onder genoemde klassen 16 en 41 waren opgegeven, zonder dat wordt verantwoord waarom de door eiser getroffen weigeringsbeslissing niet zou gerechtvaardigd zijn ; het arrest meer bepaald niet vaststelt dat het gedeponeerde teken voldoende onderscheidend is voor "drukwerk" en “foto's" (in het formulier van depot aangeduid waren van klasse 16) of voor "opvoeding" en "organisatie van beurzen en tentoonstellingen voor culturele en educatieve doeleinden" (in het formulier van depot aangeduide diensten van klasse 41). 

Het bestreden arrest kon, gezien het gebrek aan enige vaststelling omtrent het vereiste onderscheidend vermogen met betrekking tot deze waren en diensten, ze niet wettelijk omvatten in het bevel tot inschrijving doch ze had moeten uitsluiten van de opgelegde inschrijving. Het arrest heeft om deze reden geen wettige toepassing gemaakt van de krachtens artikel 6ter Benelux Merkenwet, ingevoegd bij het Protocol van 2 december 1992, aan het Hof van Beroep te Brussel toegekende bevoegdheid om, met toepassing van de in de artikelen I en 6bis.l.a. en 6bis.2 BMW opgesomde criteria, aan het Benelux-Merkenbureau de inschrijving van het geweigerd merk te bevelen. Het arrest heeft derhalve deze artikelen alsook artikel 39 BMW houdend de toepassing op zogenaamde "dienstmerken ", geschonden. Het bestreden arrest stelt minstens, nu het in het ongewisse laat waarom het oordeelt dat het litigieuze teken als merk toch dient ingeschreven voor "drukwerk", “foto's", "opvoeding", "organisatie van beurzen en tentoonstellingen voor culturele en educatieve doeleinden, het Hof niet in de mogelijkheid zijn wettigheidscontrole uit te oefenen, is derhalve niet regelmatig gemotiveerd (schending van artikel 149 van de Grondwet). 

6. Zesde onderdeel 

Het bestreden arrest (p.8 nr. 13 in fine) legt de inschrijving van het litigieus depot voor bepaalde waren en diensten van klassen 16 en 41 op om de enkele reden dat "het beschrijvend aspect (...) niet in de woordencombinatie voorhanden is. 

Krachtens artikel 3.1.c. van de Europese merken-harmonisatierichtlijn van 21 december 1988, worden merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel "kunnen dienen " tot aanduiding van onder meer hoedanigheid of bestemming" van de betrokken waren of diensten, "niet ingeschreven". 

Het bestreden arrest past zelf met betrekking tot de waren en diensten uit klasse 39 (punt 11 van het arrest) dit laatste criterium -conform de harmonisatierichtlijn- terecht toe door vast te stellen dat de woordcombinatie "Langs Vlaamse Wegen" "de potentiële gebruiker van de waren of diensten kan informeren over de hoedanigheid en bestemming ervan en derhalve beschrijvend is". 

De weigeringsgrond in de zin van artikel 6bis 1 a. BMW (zoals ingevoegd door het Protocol van 2 december 1992), meer bepaald het gebrek aan ieder onderscheidend vermogen, moet geïnterpreteerd worden conform vermelde merken-harmonisatierichtlijn nr. 89/104 EG, meer bepaald artikel 3.1. c. van deze Richtlijn ;deze verplichting tot conforme interpretatie volgt uit de aard van de Richtlijn die, overeenkomstig artikel 249 (ex artikel 189) van het Unieverdrag, verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat van elke lid-Staat waarvoor zij bestemd is. De lid-Staten moeten, inbegrepen alle met overheidsgezag beklede instanties van de lid-Staten, derhalve ook, binnen het kader van hun bevoegdheden, de rechterlijke instanties van deze Staten-krachtens artikel 10 (ex art. 5) van het Unieverdrag, alle algemene of bijzondere maatregelen treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Richtlijn voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. 

Het hof van beroep diende derhalve de weigeringsgrond in de zin van artikel 6bis 1.a. BMW te interpreteren in de zin van -het in conclusie ingeroepen- artikel 3.1 van de harmonisatierichtlijn en derhalve de litigieuze woordcombinatie niet voor inschrijving vatbaar kon achten zodra zij minstens "kon dienen" tot aanduiding van onder meer de hoedanigheid of de bestemming van de betrokken waren of diensten. 

Het bestreden arrest dat met betrekking tot de specifiek aangeduide waren en diensten uit de klasse 16 en 41 (arrest p.8, nr.13, tweede lid) de inschrijving oplegt op grond van de enkele overweging dat voor die bepaalde waren en diensten, "het beschrijvend aspect (..) niet in de woordcombinatie voorhanden is" zonder vast te stellen dat -in strijd met de door eiser in zijn beroepsconclusie voorgehouden stelling- de litigieuze woordcombinatie zelfs niet "kon dienen" tot aanduiding van onder meer de hoedanigheid of bestemming van bedoelde waren of diensten, houdt schending in van de artikelen 6bis 1.a. en 6ter BMW alsook van de artikelen 10 (ex art. 5) en 249 (ex art. 189) van het Verdrag van 25 maart 1957, tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, goedgekeurd bij wet van 2 december 1957, zoals gewijzigd door het Verdrag van Maastricht van 7 februari 1992 en door het Verdrag van Amsterdam van 2 oktober 1997, en van artikel 3.1 C. van de Eerste Richtlijn - nr. 89/104/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lid-Staten. 

7. Zevende onderdeel 

Het bestreden arrest is door tegenstrijdigheid in zijn motivering en beschikkingen aangetast doordat het de litigieuze woordcombinatie enerzijds van de inschrijving uitsluit wegens gebrek aan. onderscheidend vermogen, dit is omdat ze de potentiële gebruiker van de betrokken waren en diensten kan informeren over hun hoedanigheid en bestemming, inzover deze woorden werden gedeponeerd voor "ontspanning, rij-instructie, sportonderricht, beoordelen en organiseren van culturele, opvoedende, sportieve en ontspannende activiteiten en ontwikkeling, diensten van vakantiekampen, culturele informatie (diensten van klasse 41 : arrest, p. 10 beschikkend gedeelte ; p.8 nr.13) wel anderzijds de inschrijving oplegt, derhalve een voldoende "onderscheidend vermogen" wel aanwezig acht bij hetzelfde teken voorzover het gedeponeerd is voor "boeken, tijdschriften, leermiddelen, onderwijsmateriaal, drukwerk, foto's (arrest p.8 nr. 13, p.10 beschikkend gedeelte met verwijzing naar de waren van klasse 16) alsook voor "opvoeding, organisatie van opleidingen, cursussen, seminaria, publiceren, uitgeven, verdelen en uitlenen van boeken en tijdschriften" (arrest p.8 nr. 13 ; p.10 met verwijzing naar de diensten van klasse 41). 

Het bestreden arrest acht derhalve met betrekking tot dezelfde "diensten" -namelijk "opvoeding"- "opvoedende activiteiten en ontwikkeling"- de weigering tot inschrijving zowel gegrond als niet gegrond; het arrest acht eveneens.(vervolg p.8) de weigering van inschrijving van het litigieus teken gegrond met betrekking tot bepaalde diensten zoals "ontspanning, rij-instructie, sportonderricht, bevorderen en organiseren van culturele, opvoedende, sportieve en ontspannende activiteiten en ontwikkeling, diensten van vakantiekampen, culturele informatie" terwijl het integendeel de inschrijving oplegt voor waren zoals "boeken, tijdschriften, drukwerk, foto's, leermiddelen en onderwijsmateriaal" die noodzakelijkerwijze horen bij - minstens nauw verbonden zijn met bovenvermelde "diensten" waarvoor de weigering van inschrijving precies gegrond wordt geacht. 

Deze tegenstrijdigheid tast enerzijds de regelmatigheid van de motivering aan (schending van artikel 149 van de Grondwet) en in zover het een tegenstrijdigheid tussen de beschikkingen betreft, houdt ook schending in van artikel 1138, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek; zij brengt anderzijds mee dat de beslissing niet naar recht verantwoord is nu de inschrijving van een gedeponeerd teken niet voor dezelfde waren of diensten opgelegd en geweigerd kan worden. Dergelijke beslissing, getroffen op basis van de artikelen 6bis 1a en 6ter BMW, die leidt tot een onmogelijke situatie waardoor ze onwerkbaar is, houdt schending in van laatstgenoemde artikelen alsook van artikel 39 BMW, waardoor de bepalingen van de BMW van overeenkomstige toepassing worden geacht tekens ter onderscheiding van diensten. Eenzelfde besluit geldt met betrekking tot de boven eveneens gelaakte situatie waarbij de inschrijving wordt opgelegd voor bepaalde waren terwijl de weigering van inschrijving gegrond wordt geacht voor diensten waartoe deze waren noodzakelijkerwijze worden aangewend. 

V. Beslissing van het Hof 

Overwegende dat de voorziening alleen gericht is tegen de beslissing een inschrijving te bevelen van het merk "Langs Vlaamse Wegen" voor bepaalde waren en diensten van klassen 16 en 41 ; 

1. Eerste onderdeel 

Overwegende dat eiser voor de appèlrechters aanvoerde dat het aan de deposant toekwam om aan te tonen voor het Benelux-Merkenbureau, (hierna te noemen: BMB) waarom voor bepaalde waren of diensten voldaan zou zijn aan de wettelijke grondvoorwaarden en dat de laattijdige overweging die verweerster voor het hof van beroep wijdde aan bepaalde klassen of waren/diensten van deze klassen, "niet dienend" was en niets afdeed aan het beschrijvend karakter van de ingeroepen woorden ; 

Dat het arrest dit verweer verwerpt en beantwoordt met de redenen dat "bij de preventieve toetsing van het depot, dit niet enkel moet worden beschouwd voor de aangegeven klassen in hun geheel maar voor ieder van de daarin opgesomde waren of diensten, dat in artikel 6bis.2 immers wordt gesteld dat de weigering om in te schrijven kan worden beperkt tot één of meer waren waarvoor het merk is bestemd; (...) dat voor het depot van de klassen 16 en 41 derhalve inschrijving enkel behoort te worden geweigerd wegens het beschrijvende karakter ervan voor de hierna geciteerde waren of diensten, 

Dat het onderdeel feitelijke grondslag mist ; 

2. Tweede onderdeel 

Overwegende dat het onderdeel in wezen aanvoert dat het Hof van Beroep te Brussel krachtens de bijzondere hem toegekende bevoegdheid oordeelt over de beslissing van het BMB waarbij de inschrijving van een depot werd geweigerd en desgevallend het Bureau beveelt tot inschrijving over te gaan, en dat dit oordeel en bevel beperkt zijn tot het depot zoals voorgelegd aan en beoordeeld door het BMB ; dat, in de stelling van eiser, het hof van beroep op grond van artikel 6ter van de BMW een gedeeltelijke inschrijving van een merkdepot voor bepaalde waren of diensten niet kon opleggen indien de weigeringsbeslissing van het BMB op grond van artikel 6bis BMW geen betrekking had op die specifieke waren of diensten maar in het algemeen betrekking had op een volledige klasse waren of diensten; 

Overwegende dat artikel 6bis BMW luidt : 

l. Het Benelux-Merkenbureau weigert een depot in te schrijven, indien naar zijn oordeel a. het gedeponeerde teken niet beantwoordt aan de in artikel 1 gegeven omschrijving van een merk, met name wanneer het ieder onderscheidend vermogen in de zin van artikel 6quinquies B, onder 2, van het Verdrag van Parijs mist ; b. het depot betrekking heeft op een merk als bedoeld in artikel 4, onder 1 en 2; 

2. De weigering om tot inschrijving over te gaan moet het teken dat een merk vormt in zijn geheel betreffen. Zij kan tot een of meer van de waren waarvoor het merk bestemd is, worden beperkt ; 

3. Het Benelux-Merkenbureau geeft van zijn voornemen de inschrijving geheel of gedeeltelijk te weigeren, onder opgave van redenen, onverwijld schriftelijk kennis aan de deposant en stelt hem in de gelegenheid hierop binnen een bij het uitvoeringsreglement gestelde termijn te antwoorden; 

4. Indien de bezwaren van het Benelux-Merkenbureau tegen de inschrijving niet binnen de gestelde termijn zijn opgeheven, wordt de inschrijving van het depot geheel of gedeeltelijk geweigerd. Van de weigering geeft het Benelux-Merkenbureau onder opgave van redenen onverwijld schriftelijk kennis aan de deposant, onder vermelding van het in artikel 6ter genoemde rechtsmiddel tegen die beslissing ; 

Overwegende dat krachtens artikel 6ter BMW de deposant zich binnen twee maanden na de kennisgeving bedoeld in artikel 6bis, vierde lid, bij verzoekschrift kan wenden tot het Hof van Beroep te Brussel, het Gerechtshof te 's Gravenhage of het Cour d'appel te Luxemburg teneinde een bevel tot inschrijving van het depot te verkrijgen; 

Overwegende dat het bij de in artikel 6bis en artikel 6ter BMW voorziene procedures gaat om een inhoudelijke toetsing van het gedeponeerde teken aan de in artikel 6bis, eerste lid, BMW vermelde criteria; 

Dat de vraag rijst hoever die toetsing kan strekken en inzonderheid of de bevoegde rechter een inschrijving mag bevelen voor bepaalde waren of diensten van een klasse met uitsluiting van andere van dezelfde klasse in een geval waar, voor het BMB, de deposant de mogelijkheid van een gedeeltelijke inschrijving niet heeft overwogen en het BMB de gevraagde inschrijving zonder enige uitzondering heeft geweigerd voor een volledige klasse; 

Dat de oplossing van die vraag een uitlegging vereist van de artikelen 6bis en 6ter BMW ; 

Dat het Beneluxgerechtshof bevoegd is om de vraag te beantwoorden die in het dictum sub 1 wordt vermeld ; dat het Hof op grond van artikel 6 van het Verdrag van 31 maart 1965 in de regel een prejudiciële vraag moet stellen; 

3. Derde onderdeel 

Overwegende dat verweerster in haar conclusie genomen voor het Hof van Beroep te Brussel zonder enige nadere precisering in ondergeschikte orde vroeg dat dit hof de inschrijving zou bevelen van het door verweerster gedeponeerde merk "voor de door het Hof te bepalen waren en diensten" ; 

Dat de bestreden beslissing op grond van dit subsidiair verzoek aan het BMB oplegt het depot in te schrijven voor de waren van de klassen 16 en 41 en hierbij evenwel bepaalde waren of diensten van die klassen uitsluit ; 

Overwegende dat het onderdeel hierop neerkomt dat op grond van de nationale procesregels toepasselijk in België het Hof van Beroep te Brussel ambtshalve geen onderscheid mocht maken tussen de verschillende waren/of diensten waarop het gedeponeerd teken betrekking had en zelf de lijst niet mocht opstellen van de waren of diensten waarvoor het gedeponeerd teken niet kon worden ingeschreven; 

Overwegende dat dit onderdeel de vraag doet rijzen of nationale procesrechtelijke regels mede moeten betrokken worden bij de bepaling van de toetsingsbevoegdheid van de nationale rechter; 

Dat die vraag gesteld wordt in verband met nationale procesrechtelijke bepalingen die opleggen, vooraleer in te gaan op een verzoek van een partij op grond van ambtshalve gegeven redenen, aan de wederpartij de mogelijkheid te bieden hiertegen verweer te voeren ; 

Dat te dezen inzonderheid uit geen enkel stuk waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat tussen de partijen enige discussie gevoerd werd noch voor het BMB noch voor het Hof van Beroep te Brussel over specifieke waren en diensten van de klassen 16 en 41 waarvoor het betwiste merk wel een voldoende onderscheidend vermogen zou gehad hebben ; dat uit het bestreden arrest niet blijkt dat het hof van beroep aan de partijen daaromtrent enige vraag stelde ; 

Overwegende dat het Beneluxgerechtshof bevoegd is om op de vraag te antwoorden die in het dictum sub 2 wordt vermeld; dat het Hof op grond van artikel 6 van het Verdrag van 31 maart 1965 in de regel een prejudiciële vraag moet stellen; . 

4. Vierde onderdeel 

Overwegende dat, anders dan het onderdeel aanvoert, het arrest niet oordeelt dat het BMB of het Hof van Beroep te Brussel het onderscheidend karakter van het teken voor elk van de waren en diensten van bij een depot aangegeven klassen moet onderzoeken wanneer de deposant zelf geen onderscheid maakt tussen de waren en diensten van een bepaalde klasse ; 

Dat hieruit volgt dat de aangevoerde tegenstrijdigheid tussen het oordeel dat het BMB elk van de waren moet betrekken in zijn beoordeling en het oordeel dat' eiser niet euvel kan worden geduid hiertoe niet te zijn overgegaan" niet bestaat ; 

Dat het onderdeel feitelijke grondslag mist ; 

5. Vijfde, zesde en zevende onderdeel 

Overwegende dat het antwoord op die onderdelen nauw samenhangt met de mogelijkheid die aan het Hof van Beroep te Brussel geboden wordt de beslissing van het BMB te toetsen; 

Dat het antwoord op die onderdelen wordt aangehouden ; 

OM DIE REDENEN, 

HET HOF, 

Houdt iedere nadere beslissing aan tot het Beneluxgerechtshof uitspraak zal hebben gedaan over de navolgende vragen : 

1. Moeten de artikelen 6bis en 6ter BMW aldus worden uitgelegd dat het Hof van Beroep te Brussel, het Gerechtshof te 's Gravenhage en het Cour d'appel van Luxemburg slechts een bevel tot inschrijving van een merk mogen geven voor bepaalde waren of diensten van een klasse in zoverre het BMB, na het onderzoek bepaald bij artikel 6bis, ook een beslissing heeft genomen in verband met die bepaalde waren of diensten en niet alleen een beslissing heeft genomen die dezelfde volledige klasse aanbelangde ? 

2. Indien het antwoord op deze vraag ontkennend is en het hof van beroep ongeacht de voor het BMB aangevoerde middelen volledig het gedeponeerde teken kan toetsen aan de in artikel 6bis, vermelde criteria, moet artikel 6ter BMW aldus worden uitgelegd dat de in de eerste vraag genoemde rechterlijke overheden de regels van het nationale burgerlijke procesrecht moeten of mogen volgen in de uitvoering van hun taak, inzonderheid bij de bepaling van de omvang van hun recht op toetsing, bij de bepaling van hun bevoegdheid het proces te leiden en bij de concretisering van het recht van verdediging van de partijen ? 

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Ivan Verougstraete, de raadsheren Ernest Wauters, Greta Bourgeois, Eric Dirix en Eric Stassijns, en in openbare terechtzitting van zevenentwintig juni tweeduizend en twee uitgesproken door voorzitter Ivan Verougstraete, in aanwezigheid van advocaat-generaal Guy Dubrulle, met bijstand van griffier Philippe Van Geem.

Ontvang nu een deel van de aanvraagkosten retour.

Lees meer